Nieuws uit Afrika

Kees Verduin

De afgelopen maand februari was (maar welk maand is dat eigenlijk niet?) historisch gezien een interessante maand. De 8ste februari vierde de Leidse Universiteit haar 425ste verjaardag. Op 17 februari werd herdacht dat 400 jaar tevoren Giordano Bruno op de brandstapel stierf. Op 24 februari was het 500 jaar geleden dat Karel V te Gent werd geboren. Dertig jaar later werd hij op dezelfde datum tot keizer gekroond. Op 28 februari, maar dan 467 jaar geleden, werd Michel de Montaigne geboren. Last but not least was de 29ste februari een bijzondere schrikkeldag omdat alleen eeuwjaren deelbaar door 400 een schrikkeljaar zijn. Dat was dit jaar voor de tweede maal (de eerste was 1600) sinds de invoering van de Gregoriaanse kalender.

In de vorige column stelde ik dat de invoering van de Gregoriaanse kalender waarschijnlijk een groot effect op het dagelijks leven heeft gehad. Montaigne meldt echter in zijn essay over De Kreupelen (Essais, III, 11), dat iedereen om hen heen precies zo leefde als tevoren, hoewel hijzelf er na een paar jaar nog steeds niet aan gewend was. Dat betekent echter niet dat men in het algemeen niets merkte van de nieuwe kalender.

Toen de 25-jarige Thomas Browne in de herfst van 1630 aan een 'grand tour' langs de universiteiten van Montpellier, Padua en Leiden begon, om zich verder te bekwamen als arts, liet hij meer achter dan alleen zijn vaderland. Wat hij bij aankomst in Frankrijk ook moest achterlaten waren 10 dagen omdat men in Frankrijk een kalenderrekening hanteerde die afweek van die in Engeland.

Engeland had in tegenstelling tot het merendeel van de landen op het continent de overstap naar de Gregoriaanse kalender in 1582 namelijk niet gemaakt, toen op donderdag 4 october als volgende dag vrijdag 15 october volgde. Sterker nog, Engeland zou deze overstap pas in het jaar 1752 maken. Tevens begon in Engeland het wettelijke jaar tot 1752 op 25 maart in plaats van 1 januari (zoals elders), zodat 18 februari 1631 in Engeland overeenkwam met 28 februari 1632 op het continent. Men maakte in (handels)correspondentie dan ook gebruik van dubbele datumaanduidingen om misverstanden te voorkomen. Zodoende werd 1630 een jaar van slechts 8 maanden voor Thomas Browne.

Over deze periode van drie jaar in het buitenland is zo goed als niets bekend en dat is jammer. Samuel Johnson verwoordde in 1756 dit gevoel van een gemiste kans aldus: "When he began his travels, or when he concluded them, there is no certain account; nor do there remain any observations made by him in his passage through those countries which he visited. To consider, therefore, what pleasure or instruction might have been received from the remarks of a man so curious and diligent, would be voluntarily to indulge a painful reflection, and load the imagination with a wish, which, while it is formed, is known to be vain.".

Johnson vervolgt zijn verwijt in algemenere zin "It is, however, to be lamented, that those who are most capable of improving mankind, very frequently neglect to communicate their knowledge; either because it is more pleasing to gather ideas than to impart them, or because, to minds naturally great, few things appear of so much importance as to deserve the notice of the publick.". Browne geeft zelf een eeuw eerder al aan dat dit laatste verwijt hem niet treft: "I make not therefore my head a grave, but a treasure of knowledge. I intend no monopoly, but a community in learning. ... And, in the midst of all my endeavours, there is but one thought that dejects me, that my acquired parts must perish with myself, nor can be legacied among my honoured friends." (Religio Medici, II, 3). Maar dit verklaart niet zijn stilzwijgen over zijn buitenlandse reis. Alleen uit terloopse opmerkingen, zoals over de Franse keuken ("I wonder not at the French for their dishes of frogs, snails, and toadstools" (Religio Medici, II, 1)), blijkt een bekendheid met het continent, die uit eigen ervaring lijkt voort te spruiten.

In 1634 kwam Browne weer terug in Engeland als afgestudeerd arts met een Leids diploma, en kreeg ook zijn verloren 10 dagen weer terug. Kort daarna begon hij aan zijn eerste verhandeling Religio Medici (Het Geloof van een Arts), een neerslag van zijn gedachten over God, mens en de wereld en zijn eigen plaats daarin. Het ciurculeerde eerst in Browne’s kennissenkring en werd na publicatie in 1643 een 'hit' met 17de eeuwse vertalingen in Latijn, Nederlands, Frans en Italiaans, maar waar het mij nu om gaat zijn een tweetal passages.

1) "... I found therein no malice, and a ready weight to sway me from the other extreme of despair, whereunto melancholy and contemplative natures are too easily disposed." (Religio Medici, I, 7).

2) "I was born in the planetary hour of Saturn, and I think I have a piece of that leaden planet in me. I am no way facetious, nor disposed for the mirth and galliardise" (Religio Medici, II, 11).

Met name de tweede passage geeft een aardige indruk van Browne’s taalgebruik, dat gelardeerd is met woordenboekwoorden en hapaxen en als een purperen stijl omschreven is.

Een lange inleiding om tot het thema van deze column te komen: melancholie. Ik zal proberen te laten zien dat melancholie in Browne's tijd niet direct negatief gezien hoefde te worden en zal ook heel veel niet laten zien. Maar eerst een korte, 'sappige' geschiedenis.

Het begint allemaal met bloed, slijm, gele en zwarte gal, de vier sappen die, mits in evenwicht met elkaar, tot een goed humeur leiden. Zo maakt een overmaat aan zwarte gal, die koud of heet kan zijn, al naar gelang de situatie, angstig, depressief of waanzinnig: met andere woorden melancholiek. Dit sappenmodel loopt, met de nodige verfijningen, vanaf Hippocrates via Galenus via middeleeuwen door tot in de 17de eeuw, maar met name Plato en Aristoteles geven in het begin aan de invloed van de zwarte gal nog een positieve draai: melancholie zou een eigenschap zijn waar kunstenaars en filosofen (dus gevoelige mensen) mee behept waren.

Onder invloed van o.a. Augustinus slaat de slinger de andere kant op en wordt melancholie gedurende de middeleeuwen als een zonde gezien, door de koppeling met luiheid (Accedia), één van de zeven doodzonden, die veroorzaakt zou worden door een overmaat aan koude, zwarte gal.

De koppeling van melancholie aan de planeet Saturnus ligt voor de hand. Met een omloopstijd van 30 jaar is Saturnus de traagste van de met het blote oog zichtbare planeten. Ook wordt de planeet Saturnus met angst en depressie geassocieerd, door de koppeling die er bestaat met de oude Romeinse god Saturnus. Saturnus had zijn eigen vader Uranus gecastreerd en daarna zijn eigen, mannelijke kroost verslonden uit angst hetzelfde lot als zijn vader te ondergaan. Lood is het element dat met de trage Saturnus in verband gebracht wordt. De ‘kinderen van Saturnus’, de mensen die onder invloed van de loden planeet leven, houden zich bezig met ‘de aarde’, landbouwers maar ook doodsgravers; met reizen en scheepvaart; zijn vrekkig, jaloers, haatdragend; houden zich bezig met politiek: positief en negatief. In zijn meest kwaadaardige vorm leidt deze invloed voor het saturnuskind tot opsluiting in duistere kerkers, tot verdrinking en zelfmoord. Het schilderij van De Verloren Zoon van Hieronymus Bosch wordt door sommigen als een afbeelding van een Saturnuskind gezien.

Aan het einde van de 15de eeuw gaf de Florentijnse filosoof Marsilio Ficino zowel aan de melancholie als ook aan Saturnus een nieuw cachet door de introductie van de contemplatieve melancholie. Deze edelste vorm van melancholie stond nog steeds onder invloed van Saturnus. De planeet werd nu echter ook in relatie gebracht met meer positieve eigenschappen zoals volharding, geduld en concentratie. Ficino’s ideeën waren hierbij niet geheel gespeend van eigenbelang. In zijn brieven klaagt hij over de kwaadaardige invloed die Saturnus op hem zou hebben en het feit dat zijn eigen melancholische aard veroorzaakt zou zijn door de stand van Saturnus op het moment van zijn geboorte. Astrologie en de invloed der planeten werd zeer serieus genomen in die dagen en met name in Florence.

Zo kon dan ook gebeuren dat Michel Eyquem de Montaigne als genesis voor het schrijven van zijn Essais, melancholie aanvoerde (Essais, II, 8) en op een andere plaats aan de relatie tussen kunstenaars en waanzin refereerde, die door de oude Grieken reeds genoemd werd (Essais, II, 2). Voor melancholie hoefde men zich, mits het van het goede type was en op de juiste wijze gekanaliseerd werd, in principe niet meer te schamen. Je kon het zelfs koesteren (Essais, II, 20). Het was een kwaal voor geleerden geworden.

Het summum op het gebied van de melancholie is wel de, ongeveer 1000 pagina's dikke, Anatomy of Melancholy van Robert Burton. Het boek werd geschreven op het moment dat de oude ideeën over Melancholie door de nieuwe wetenschappelijke inzichten eigenlijk achterhaald waren, maar kon juist daardoor een volledig overzicht van dit onderwerp geven. Na de eerste druk in 1621 werd het in de dertig jaar erna maar liefst vijf maal door Burton aanpast, uitgebreid en herdrukt. De Anatomy begint met een inleiding van 100 pagina, Democritus to the Reader, waar Burton, onder andere, een soort Utopia beschrijft. De eigenlijke tekst is een lappendeken van citaten en anekdotes, die door Burton tot een, uiterlijk streng georganiseerd, betoog over melancholie aaneengemetseld zijn, met een opdeling die tot vier niveaus diep gaat.

Het is een boek om van te proeven en in rond te dobberen en Burton is op zijn best als hij ‘afdwaalt’. In de Digression on Air komt Burton via geografie en geologie , op de laatste stand van zaken in de astronomie terecht, zet hij ideeën over de in 1610 ontdekte manen van Jupiter en over de zonnevlekken uiteen en vergelijkt hij de stelsels van Ptolemaeus, Copernicus en Brahe. In de Digression of the Miseries of Scholars bespreekt hij onder meer het trieste bestaan van geleerden, die na jarenlange studie en ontberingen, uiteindelijk aan ‘het hof’ slechts de kruimels van de tafel hun deel zien worden terwijl anderen zich, met veel minder inspanning, in de gunst van een beschermheer kunnen koesteren.

Al proevend van en al lezend over, wat een melancholicus en zijn of haar melancholie eigenlijk zijn, hoe men melancholisch wordt en wat men eraan kan (laten) doen, kom je als lezer langzaam tot de ontdekking dat het boek de symptomen van een melancholische auteur vertoont.

Door het boekje Voices of Melancholy van Lyons te lezen, waarin Burton en zijn Anatomy worden geanalyseerd, stond ik wat minder naïef tegenover dit mammoetboek en herkende ik al lezend de door Lyons (p. 124 - 131) genoemde symptomen van melancholie. De verwijzingen tussen haakjes verwijzen of naar het voorwoord (Democrites to the Reader: DttR) of naar het hoofdwerk (partition: section: member: subsection)

Ten eerste zijn schrijfstijl, die Burton vergelijkt met een rivier: afwisselend snel en langzaam, helder en modderig, nu eens breed en dan weer smal en vol met bochten (DttR).

Ten tweede zijn pogingen om zichzelf en zijn werk te kleineren, om niet alleen eventuele kritiek de wind uit de zielen te nemen, maar ook om de lezer te verleiden deze zelfkritiek tegen te spreken (I:3:1:2).

Ten derde de luiheid (Accedia), die zich uit in de neiging om zich met van alles en nog wat bezig te houden, behalve met datgene wat men geacht wordt te doen en uiteindelijk niets af te maken. Dit leidt in de Anatomy tot een aantal ‘digressions’ en Burton vergelijkt zich met een spaniël die achter iets aan rent en, door het minste of geringste afgeleid, net zo makkelijk weer een andere richting uitgaat (DttR)

Bij Accedia treed ook vaak rusteloosheid op, die zich, op een intellectueel niveau, kenbaar maakt door nieuwsgierigheid naar nutteloze of verboden zaken en de neiging tot zeer gedetailleerde analyses van met name geloofszaken (I:2:4:7).

Deze nieuwsgierigheid leidt weer tot een soms eindeloze lijst vragen, waarbij het niet altijd even duidelijk is of Burton wel geinteresseerd is in een antwoord, of dat hij alleen maar de betrekkelijkheid van onze zucht naar kennis wil laten zien (II:2:3, de Digression of Air).

Wat me allengs verbaasde was dat een deel van deze symptomen, zo niet allemaal, ook bij Thomas Browne (en Michel de Montaigne) voorkomen. De uitweidingen over van alles en nog wat: Browne beschrijft dit verschijnsel en gebruikt dezelfde beeldspraak als Burton "for then reason, like a bad hound, spends upon a false scent, and forsakes the question first started. And this is one reason why controversies are never determined; for, though they be amply proposed, they are scarce at all handled; they do so swell with unnecessary digressions" (Religio Medici, II, 3).

De neiging om zichzelf en hun werk als onbelangrijk voor te doen (Essais, II, 8). De nieuwsgierigheid: "I love to lose myself in a mystery; to pursue my reason to an O altitudo! 'Tis my solitary recreation to pose my apprehension with those involved enigmas and riddles of the Trinity--with incarnation and resurrection." (Religio Medici, I, 9).

De daaruit voortvloeiende stroom aan vragen. En Browne vroeg zich letterlijk van alles af: had Adam een navel? En zo ja, waarom? Konden olifanten echt hun poten niet buigen omdat ze geen knieën hadden, zoals door ‘autoriteiten’ als Physiologus (en later ook nog door Jacob van Maerlant) werd beweerd? Bestaan er eenhoorns? Bestaan er heksen? Volgens Browne wel en met reden: I have ever believed, and do now know, that there are witches. They that doubt of these do not only deny them, but spirits: and are obliquely, and upon consequence, a sort, not of infidels, but atheists. (Religio Medici, I, 30). Bijt de bever zijn testikels af wanneer een jager hem achtervolgt? Browne rapporteert ook nog over Hollandse zeelieden, die na een reis om de wereld, meldden dat ze een dag gewonnen hadden door als maar in oostelijk richting te varen. Tweehonderd jaar later laat Jules Verne de wereldreizigers Phileas Fogg en Passepartout, dit kunstje nog een keer vertonen. Het resultaat van al deze nieuwsgierigheid is in Browne’s meest omvangrijke werk, Pseudodoxia Epidemica, te vinden: een catalogus van wijdverspreide misvattingen.

En last but not least een symptoom dat Lyons schijnt te vergeten: een warme belangstelling voor tuinieren, landbouw en wat daar mee samenhangt. Browne’s Garden of Cyrus en zijn verhandeling over planten in de bijbel spreken letterlijk boekdelen en een tijdgenoot laat zich in 1671 vol lof uit over Browne’s tuin. Montaigne daarentegen geeft meerdere malen te kennen dat tuinieren of zijn eigen landgoed beheren, hem totaal niet interesseert (Essais, I, 39; II, 17 en III, 9).

Browne was een gelijkmatig man, zo blijkt uit Johnsons biografische schets: "He was never seen to be transported with mirth, or dejected with sadness; always cheerful, but rarely merry, at any sensible rate; seldom heard to break a jest; and when he did, he would be apt to blush at the levity of it: his gravity was natural, without affectation". En niet gediend van gebabbel: "They that knew no more of him than by the briskness of his writings, found themselves deceived in their expectation, when they came in his company, noting the gravity and sobriety of his aspect and conversation; so free from loquacity or much talkativeness, that he was sometimes difficult to be engaged in any discourse; though when he was so, it was always singular, and never trite or vulgar." Maar voor de rest een geslaagd man, dus indien Browne melancholische trekken vertoonde, dan leek hij daar goed mee om te kunnen gaan.

Was er überhaupt een middel tegen melancholie? Het korte antwoord is ja, namelijk de giftige kerstroos (Helleborus Niger). Browne noemt zelf de kerstroos wanneer hij vrekkigheid een vorm van waanzin noemt, for to me avarice seems not so much a vice, as a deplorable piece of madness; to conceive ourselves urinals, or be persuaded that we are dead, is not so ridiculous, nor so many degrees beyond the power of hellebore, as this. (Religio Medici, II, 13). Ook Montaigne kende de werking van de kerstroos (Essais, III, 11).Voor het lange antwoord verwijs ik naar de gehele tweede partitie in Burton’s Anatomy.

Nog een paar opmerkingen ter afronding. Ten eerste heeft het sceptische denken zowel Montaigne (Essais II, 12) als Browne (Religio Medici, II, 8: ...the wisest heads prove at last, almost all Scepticks, and stand like Janus in the field of knowledge.) beïnvloed, door op zijn zachtst gezegd vraagtekens te zetten bij het nut van kennis. Dit bemoeilijkt het gebruik van het laatste door Lyons genoemde symptoom van melancholie: de talloze vragen, omdat niet duidelijk is of dit een symptoom is van melancholie of van scepsis.

Ten tweede is het aardig om te zien hoe verschillend Burton en Browne schrijven. Beiden weven veel van dezelfde onderwerpen en thema’s in hun werk, maar het eindresultaat laat twee geheel verschillende boeken zien en niet alleen qua omvang. Burton’s Anatomy kent grote contrasten, terwijl Browne’s Religio veel rustiger oogt, maar bij nadere beschouwing, onder de oppervlakte ook veel spannends te bieden heeft. Bij de bespreking van oorzaken voor melancholie vertelt Burton met grote stelligheid, dat Homerus en Aristoteles beiden stierven uit schaamte over hun onmacht om een raadsel respectievelijk een natuurwetenschappelijk vraagstuk op te lossen. Wanneer Browne de betrekkelijkheid van kennis behandelt, betwijfelt hij dat schaamte tot de dood van Homerus en Aristoteles zou hebben geleid. Ook over de houding ten opzichte van hun medemens lopen de ideeën van beide auteurs nogal uiteen.

Ten derde, even teruggrijpend naar het begin, zou men zich kunnen afvragen hoe je nu eigenlijk met data van verjaardagen of herdenkingen moet rekenen die voor 1582 liggen. Wanneer je namelijk kijkt naar het aantal volledige jaren dat verstreken is, dan zouden al deze verjaardagen, en dus ook de dies, 10 dagen opschuiven. Dus vieren we de volgende dies op 18 februari 2001? Merk in dit verband ook op dat de Russische octoberrevolutie in november werd herdacht, omdat Rusland pas na de eerste wereldoorlog de overstap naar de Gregoriaanse kalender maakte.

Als huiswerk nodig ik de geinteresseerde lezer uit om eens te kijken naar Laurence Sterne's The Life and Opinions of Tristram Shandy, gentleman en te proberen na te gaan a) of dit een boek in melancholische stijl is geschreven (wat dat ook mag betekenen) en b) wat de naam van Tristram eigenlijk zou zijn geweest als alles volgens de wens van zijn vader, Walter Shandy, was gelopen.

Met dank aan Leo van der Kamp, die me met grote voortvarendheid van Montaigne literatuur voorzag en aan Sacha Bem die me, met een paar opmerkingen over melancholie, weer wat gaf om over na te denken. Zowel Montaigne als Burton en Browne hebben meer te melden dan de ruimte van één column toelaat dus...

Referenties
De vorige Nieuws uit Afrika columns zijn, inclusief referenties met hyperlinks, te vinden via mijn homepage http://www.fsw.leidenuniv.nl/www/w3_func/keesv.htm onder het kopje interesses

  1. Browne, Thomas (1642) Religio Medici.
    De e-text versie is bij Gutenberg te vinden samen met nog twee stukken (Hydrotaphia en Letter to a Friend). Een Website met het volledige werk is te vinden bij de universiteit van Chicago . Een goede selectie van Browne's werk, ook uit de Pseudodoxia Epidemica, geeft The Major Works van Patrides (ed) bij Penguin. Ik heb verder nog gebruik gemaakt van The Religio Medici and other Writings uit de Everyman Library (1956) en van het driedelige The works of Thomas Browne (1927) van Thomas Sayles (ed)

  2. Burton, Robert (1651) Anatomy of Melancholy.
    In drie deeltjes in de Everyman Library (1964). Alleen nog antiquarisch verkrijgbaar. Deze versie staat ook in de UB. Ik heb zelf gebruik gemaakt van een ééndelige uitgave uit 1941, die het voordeel heeft dat alle Griekse en Latijnse citaten vertaald zijn. Nieuwe uitgaven zijn nogal kostbaar.

  3. Klibansky R, Panofksy E and Saxl F (1964) Saturn and Melancholy
    Dit is het boek op het gebied van melancholie en culmineert in een analyse van Dürers kopergravure Melencolia I uit 1514. De Duitse vertaling uit 1991 heeft een interessante aanvulling op de referenties van de versie uit 1964. Een tweetal websites over de planeten en hun kinderen zijn van Love and War: the seven planets en Marianne Hansen.

  4. Lyons, Bridget Gellert (1975) Voices of Melancholy. Norton
    Een aardig boekje over melancholie in de literatuur van Engeland in de renaissance. Beschrijft ook hoe Burton’s werk voortbouwt op eerdere boeken over melancholie. Geeft een analyse van Burton’s Anatomy

  5. Montaigne, Michel Eyquem de (1582) Essais.
    De mooiste Franse uitgave van Montaigne’s werk in één band is die van Pleiade met een uitgebreid notenapparaat. De Essais zijn in verschillende oude Engelse vertalingen van Florio (1603, veel scanfouten) en Cotton (selecties) op het Internet te vinden. De meeste recente, complete Engelse vertaling is van M.A. Screech en uitgebracht bij Penguin. Een oudere selectie essay’s, vertaald door Cohen, is ook bij Penguin uitgebracht. Er is een vrij recente, complete Nederlandse vertaling, alsook een aantal gebundelde selecties

  6. Perlow, K (1995, 1997) The Image of Melancholy and the Evolution of Baroque Idiom.
    Een aardige internettekst waarvan de eerste helft materiaal over de geschiedenis van het begrip melancholie bevat, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt.

  7. Screech, M.A. (1983) Montaigne and Melancholy
    Screech is op dit moment de Montaignekenner.Zie ook bij Montaigne. Staat (op dit moment niet) in de UB

  8. Seznec, Jean (1972) The Survival of the Pagan Gods. Bollingen Press
    Een fascinerend en erudiet boek over de wijze waarop de Grieks-Romeinse goden zowel het christendom als ook de middeleeuwen ‘overleefden’ en zo in de renaissance de kop weer op konden steken. Het bevat o.a. brieffragmenten van Ficino over zijn angst voor de invloed van Saturnus.

  9. Sterne, L (1759-1766) The Life and Opinions of Tristram Shandy, gentleman
    Is bij Penguin verkrijgbaar en op het internet. Het is in een Nederlandse vertaling van Kellendonk bij uitgeverij Tabula uitgebracht.

  10. Wijk, W.E. van (1955) Onze Kalender Wereldbibliotheek
    Een alleraardigst boekje over de geschiedenis van de verschillende kalenders met nadruk op de invoering van de Gregoriaanse kalender. Informatie over de Juliaanse en de Gregoriaanse kalender. Meer over wanneer precies welk land (en soms zelfs welke provincie) van kalender wisselde kun je vinden op twee Deense sites: van Toke Nřrby en Claus Třndering