Nieuws uit Afrika

o o o

Wat gebeurt er allemaal tussen onze oren en zou het niet de moeite waarde zijn om er wat beter op te letten? Waarom schiet je ineens een naam te binnen terwijl je er eerder met geen mogelijkheid op kon komen en kun je dat proces/gevoel beschrijven? Kortom, kunnen we onze hersenen naar zichzelf laten kijken? Dit keer gaat het dus over ouderwets kijken naar jezelf en goed voelen, met alle problemen van dien.

o o o

Kees Verduin

o o o

Van het lezen in Principles of Psychology van William James krijg ik niet zelden het gevoel dat op sommige terreinen de psychologie weinig is opgeschoten in de afgelopen 100 jaar. Er zijn natuurlijk wel miljoenen reactietijden gemeten en ontelbare tests en vragenlijsten afgenomen bij vele tienduizenden mensen (c.q. studenten), maar wat zijn we nu wijzer geworden over ‘the mind’? Het lijkt erop dat de grote, mooie vragen in de psychologie vandaag de dag net zolang bijgeknipt worden totdat ze onderzoekbaar zijn. Maar de vraag is of je dan nog steeds zo geïnteresseerd bent in het antwoord op deze nieuwe vraag, als je was toen je in het begin die grote, mooie vraag stelde.

William James vergelijkt de in zijn tijd nog jonge experimentele onderzoeksmethode met een “method of patience, starving out and harassing to death”. Hij ziet “little of the grand style about these new prism, pendulum and chronograph-philosophers. They mean business not chivalry.”. En hij meent dat “Introspective Observation is what we have to rely on first and foremost and always”. Ik denk dat er vandaag de dag in bijvoorbeeld de experimentele psychologie meer aandacht zou kunnen worden geschonken aan introspectie. Je kunt aan een proefpersoon, na afloop van een experiment, vragen stellen als “Wat voelde je toen je dit moest doen?” of “Wat dacht je erbij?”. Deze extra informatie kan mogelijk tot een beter begrip van de kwantitatieve resultaten leiden.

Je kunt jezelf natuurlijk (en dat deed James ook) afvragen in hoeverre je bij jezelf ‘naar binnen’ kunt kijken, zonder dat, waarnaar je kijken wilt, te verstoren. James en anderen kwamen tot de conclusie dat introspectie de minste problemen geeft wanneer je naar de herinnering aan een gedachte of gevoel vraagt of kijkt. Een ander probleem is de taal: hoe verwoord je een gevoel, hoe veilig is beeldspraak? In de hierna volgende introspectieve beschrijvingen is er sprake van ‘een gat’, ‘stofwolken’ en ‘geschreeuw’ die, wanneer je de beeldspraak en dus ook de eigenschappen van deze elementen letterlijk neemt, de resultaten van een introspectie eerder kwaad dan goed zullen doen.

Een inmiddels klassiek voorbeeld van de introspectieve aanpak is de beschrijving van het ‘net niet op een naam kunnen komen’ (‘tip of the tongue’ of TOT fenomeen). Het mag een kleine geruststelling zijn dat het verschijnsel niet van vandaag of gisteren dateert. Augustinus maakt in zijn Confessiones reeds gewag van deze kool die ons geheugen ons bij tijd en wijle stooft: “Bijvoorbeeld zoals, wanneer we iemand die we kennen, met de ogen zien of aan hem denken, maar zijn naam vergeten zijn en daarnaar zoeken, wij alle andere namen die ons in gedachte komen niet aan hem verbinden, omdat we niet gewoon zijn die samen met hem te denken en we ze daarom afwijzen totdat de naam te voorschijn komt, die we gewoon zijn aan hem te verbinden en in welke ons denken berust.

Michel de Montaigne klaagt erover in zijn essay De la presumption: “Les gens, qui me servent, il faut que je les appelle par le nom de leurs charges, ou de leur pays: car il m'est tres-malaisé de retenir des noms. Je diray bien qu'il a trois syllabes, que le son en est rude, qu'il commence ou termine par telle lettre.”.

William James verwoordt het gevoel als volgt “Suppose we try to recall a forgotten name, The state of our consciousness is peculiar. There is a gap therein; but no mere gap. It is a gap that is intensely active. A sort of wraith of the name is in it, beckoning us in a given direction, making us at moments tingle with the sense of our closeness, and then letting us sink back without the longed-for term. If wrong names are proposed to us, this singularly definite gap acts immediately so as to negate them. They do not fit into its mould. And the gap of one word does not feel like the gap of another, all empty of content as both might seem necessarily to be when described as gaps.”

Hij gebruikt daarvoor het beeld van een ‘gap that is intensely active’. En niet alleen actief, maar ook pijnlijk: “[This] occurs whenever we seek to recall something forgotten, or to state the reason for a judgment which we have made intuitively. The desire strains and presses in a direction which it feels to be right but towards a point which it is unable to see. In short, the absence of an item is a determinant of our representations quite as positive as its presence can ever be. The gap becomes no mere void, but what is called an aching void.”, [the] “mind quivers on the very edge of its recovery. Its actual rhythm sounds in his ears; the words seem on the imminent point of following, but fail. What it is that blocks the discharge and keeps the brain-excitement here from passing beyond the nascent into the vivid state cannot be guessed.”

James prijst op zijn beurt weer een passage uit Hobbes’ Leviathan als de beste beschrijving van dit proces en haalt deze iets ge-edit aan. Het is een oud Engels passage die ik mooi genoeg vind om hier, hersteld, weer te geven. Dus bijvoorbeeld ‘hee’ ipv ‘he’ en ‘sent’ ipv ‘scent’ zijn geen typefouten van mij, maar eigenaardigheden van Hobbes.

“Sometimes a man seeks what he hath lost; and from that place, and time, wherein hee misses it, his mind runs back, from place to place, and time to time, to find where and when he had it; that is to say, to find some certain and limited time and place in which to begin a method of seeking. Again, from thence, his thoughts run over the same places and times to find what action or other occasion might make him lose it. This we call Remembrance, or Calling to mind: the Latins call it Reminiscentia, as it were a Re-conning of our former actions. Sometimes a man knows a place determinate, within the compass whereof he is to seek; and then his thoughts run over all the parts thereof in the same manner as one would sweep a room to find a jewell; or as a Spaniel ranges the field till he find a sent; or as a man should run over the Alphabet to start a rime.”

Je ziet het zo voor je: het rondrennen in en dwalen door steeds dezelfde gangen van het geheugen waarin je van alles tegenkomt, behalve dat waar je naar op zoek bent. Maar wordt er dan nog wel iets gevonden? In den regel, hoewel je vaak klanken van de naam, woorden waar de naam op rijmt en nog veel meer kunt noemen, lukt het niet om op de naam te komen en laat je de poging (verslagen/gefrustreerd) rusten, omdat ... de ervaring leert dat de naam je dan later wel te binnen schiet! Hoe kan dat?

Het lijkt of het eenmaal gestarte zoeken naar de naam in de ‘achtergrond’ toch doorgaat, hoewel je hebt besloten het zoeken naar de naam te stoppen. Een geheel andere manier om er naar te kijken is, om je voor stellen dat na een poosje de stofwolken van het eerdere zoeken zijn gaan liggen, waardoor het gezochte een betere kans heeft om gevonden te worden. Elke keer dat zo’n TOT situatie zich voordoet lijkt het net of in het begin steeds maar weer de verkeerde kandidaten zich aanbieden totdat het hoofd op een pandemonium lijkt met veel ‘mentaal geschreeuw’ om aandacht door juist datgene wat je niet zoekt. Met veel moeite duw je die verkeerde kandidaten weer weg, maar ze blijven terugkomen en lijken de ‘hoofd’wegen te verstoppen. Op zo’n moment kun je maar beter stoppen en wat anders gaan doen hoe lastig dat ook is. Het ‘lawaai’ zakt dan langzaam weg in de achtergrond zodat de enige goede kandidaat hoorbaar wordt en ... bingo!

Het duurde na James’ beschrijving nog een drietal decennia eer aan de andere kant van de oceaan Marcel Proust A la recherche du temps perdu, een eerbetoon aan het geheugen, een encyclopedie van de menselijke geest, het licht deed zien en hierin ook het TOT fenomeen een aantal pagina's toebedeelde. In 'Sodome et Gomorrhe, II', het zesde deel uit A la recherche du temps perdu, vergast Proust zijn lezers, in een zijpad van zijn betoog, op een beschrijving hoe de romanfiguur Marcel door een TOT toestand overvallen wordt, tijdens een ontmoeting met mevrouw d'Arpajon. Het verhaal begint als mevrouw d'Arpajon Marcel met zijn naam aanspreekt en voor Marcel een pijnlijk moment begint.

I tried to recall hers as I talked to her; I remembered quite well having met her at dinner, and could remember things that she had said. But my attention, concentrating upon the inward region in which these memories of her lingered, was unable to discover her name there. It was there none the less. My thoughts began playing a sort of game with it to grasp its outlines, its initial letter and finally to bring the whole name to light. It was labour in vain; I could more ore less sense its mass, its weight, but as for its forms, confronting them with the shadowy captive lurking in the interior darkness, I said to myself: ‘That's not it.’ Certainly my mind would have been capable of creating the most difficult names. Unfortunately, it was not called upon to create but to reproduce. Any mental activity is easy if it need not to be subjected to reality. Here I was forced to subject myself to it. Finally in a flash, the name came back to me: ‘Madame d'Arpajon.’”

Waar William James stopte, daar gaat Proust echter verder. Hij probeert ook het proces dat tot het vinden van de correcte naam leidt, in woorden te vangen.

I'm wrong in saying that it came, for it did not, I think, appear to me by a spontaneous propulsion. Nor do I think that many faint memories associated with the lady, to which I did not cease to appeal for help (by such exhortations as: ‘Come now, it's the lady who is a friend of Mme de Souvré, who feels for Victor Hugo so artless an admiration mingled with so much alarm and horror’)-nor do I think that all these memories, hovering between me and her name, served in any way to bring it to the light. That great game of hide and seek which is played in our memory when we seek to recapture a name does not entail a series of gradual approximations. We see nothing, then suddenly the correct name appears and is very different from what we were trying to guess. It is not the name that has come to us. No, I believe rather that, as we go on living, we move further and further away from the zone in which the name is distinct, and it was by an exercise of my will and attention, which heightened the acuteness of my inward vision, that all of a sudden I had pierced the semi-darkness and seen daylight.”

Aldus Proust die de lezer een beetje buiten adem achterlaat, na dit kijkje in de keuken van een mentale supermens: wie durft te beweren dat hij of zij beschikt over de mogelijkheid om op een dergelijke wijze wil en aandacht te kunnen sturen ten voordele van de scherpte van het innerlijk schouwen?

Tenslotte: Waarom Proust in het Engels en Montaigne in het Frans? Omdat ik Proust in het Engels heb en lees en niet in het Frans en het kleine stukje Frans van Montaigne hopelijk niemand kwaad doet.

o o o